RAWeetje

Wat speelt er bij een eindafrekening van een werk?

Een eindafrekening op een werk wordt volgens de UAV opgemaakt na oplevering van het werk of na de voorgeschreven onderhoudstermijn (paragraaf 40 lid 11 van de UAV).
Profielfoto van Jeroen van Haasteren
4 juni 2020 | 2 minuten lezen

Alles wat is betaald in reeds eerder verschenen termijnen wordt in mindering gebracht op de aannemingssom. De grootte van het bedrag van de eindafrekening wordt bepaald door het restantbedrag.

De eindafrekening wordt zo spoedig mogelijk na oplevering, of na het verstrijken van de onderhoudstermijn opgemaakt. Zo is het vastgelegd in paragraaf 40 lid 11 van de UAV. Binnen vier weken na dit tijdstip wordt de betaling verricht, tenminste wanneer beide partijen het eens zijn met de opgestelde eindafrekening.

Paragraaf 40 lid 1 van de UAV bepaalt welk bedrag de aannemer toekomt. Dit is echter wel heel algemeen gesteld: de aannemingssom vermeerderd of verminderd met hetgeen de aannemer volgens de overeenkomst toekomt. Iets minder algemeen spreken we dan over meer en minder werk en bijbetalingen en inhoudingen (bijvoorbeeld in het kader van de risicoregeling). Het totaal hiervan wordt ‘het saldo’ genoemd.

Waaruit bestaat het bedrag dat bij de eindafrekening nog betaald zou moeten worden? Immers, de RAW-systematiek gaat uit van betaling naar productie. Dat houdt in dat de aannemer in iedere betalingstermijn de verwerkte hoeveelheden betaald krijgt inclusief overschrijdingen op verrekenbare hoeveelheden, overig meer werk en uitgaven die gedaan zijn ten laste van een stelpost. Ook voor staten van meer en minder werk geldt dit. Deze zijn te beschouwen als afzonderlijke overeenkomsten. Het RAW-uitgangspunt van betaling naar productie ligt ook ten grondslag aan die staten die conform de RAW-systematiek zijn opgesteld. Dus als werkzaamheden zijn verricht conform een staat van meer en minder werk, dan worden deze op overeenkomstige wijze in de termijnen betaald. Wat dan uiteindelijk bij de eindafrekening overblijft, is dat gedeelte dat nog niet betaald is en waarvan beide partijen vinden dat de aannemer er recht op heeft. Het minder werk komt ook pas bij de eindafrekening in beeld (UAV paragraaf 35 lid 4). Het rekensommetje lijkt dus vrij snel gemaakt: de aannemingssom vermeerderd of verminderd met het meer en minder werk en de bijbetalingen en inhoudingen, minus de som van de reeds betaalde bedragen in de betalingstermijnen.

Met name in het meer en minder werk zit vaak een reden voor onenigheid tussen opdrachtgever en aannemer. Veelvuldig komt het voor dat meer en minder werk tijdens de werkzaamheden niet vooraf gemeld zijn aan de opdrachtgever of zijn directie. Achteraf, dus bij de eindafrekening, komen de partijen er dan achter dat meer en minder werk niet voldoende met elkaar is overeengekomen. Hoewel dit soort administratieve lasten tijdens de uitvoering als vervelend worden ervaren, blijft het toch noodzakelijk om meer en minder werk tijdig overeen te komen om onenigheid bij de afrekening te voorkomen.

Als bij de optelling van het meer en minder werk uiteindelijk sprake blijkt te zijn van een negatief bedrag, komt een bijzondere regeling om de hoek kijken. Paragraaf 35 lid 5 van de UAV bepaalt namelijk dat als het minderwerk het meerwerk overtreft, de aannemer recht heeft op een bedrag, gelijk aan 10% van het verschil van deze totalen. Met andere woorden: de aannemer krijgt 10% over het verschil als hij aan het eind van het werk op minder recht blijkt te hebben dan wat hij bij aanbesteding is overeengekomen (de aannemingssom). Minder werk wat tot stand is gekomen op verzoek van de aannemer telt in deze rekensom overigens niet mee.

Mocht er onverhoopt bij het vaststellen van de laatste betalingstermijn toch onenigheid bestaan over de grootte van het bedrag dan valt men terug op artikel 01.02.03 lid 06 van de Standaard RAW Bepalingen en paragraaf 40 lid 7 van de UAV. In dat geval heeft de aannemer in ieder geval recht op betaling van het bedrag wat hem zonder twijfel toekomt.

Download hier de PDF versie van het RAWeetje